Bij het woord ‘hoogbegaafd’ denken veel mensen nog steeds in eerste instantie aan een IQ dat boven de 130 ligt. Maar in werkelijkheid is het een combinatie van veel meer eigenschappen die een hoogbegaafd kind nét even anders maakt. Iedere maand zetten we een eigenschap in het zonnetje. Deze maand: perfectionisme.
Hoeveel verfrommelde tekeningen zouden er in de papierbak van Sanyu liggen? Hoeveel verscheurde sommen, in elkaar gedeukte lampionnen die het St. Maartenfeest niet hebben gehaald? Het zouden er zomaar meer kunnen zijn dan in de papierbak van een willekeurige reguliere basisschool. De lat van hoogbegaafde kinderen ligt vaak hoog. Hoewel ze misschien dénken dat anderen hoge verwachtingen van hen hebben, is het vooral een stemmetje in henzelf dat hoge eisen stelt. Uit angst om niet aan die verwachting te voldoen, beginnen ze er soms helemaal maar niet (meer) aan, uit angst te falen.
Zo kan het gebeuren dat een driejarige jongen weigert te tekenen. Want de brandweerauto in zijn hoofd lijkt niets op de in de ogen van zijn ouders prachtige rode wagen mét blauw zwaailicht die hij eerder op papier zette. En zo kan het dat een meisje van acht inwendig en hardop ‘ik kan het niet’ blijft mompelen boven een blad sommen. Als je bang bent dat iets niet lukt, kun je er toch beter helemaal niet aan beginnen?
Het is net op een evenwichtsbalk lopen als je zulke kinderen lesgeeft. Ze hebben uitdaging nodig om voldoening te halen uit hun werk. De lat mag dus niet te laag liggen en moet ook steeds een beetje omhoog. Maar tegelijkertijd mogen de leerlingen ontdekken dat ze zichzelf gedragen als olympische hoogspringers, terwijl niemand dat van hen verwacht.